Het idee maakte snel school. Andere steden, altijd op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten, namen het Brugse voorbeeld over. Dat gebeurde het eerst in de onmiddellijke omgeving, in andere steden in de Bourgondische Nederlanden: Sluis, Ieper, Gent, Rijsel, Nieuwpoort, Oudenaarde, Antwerpen, Leuven… Tussen 1441 en 1500 werden in de Lage Landen minstens 82 loterijen georganiseerd (de meerderheid weliswaar nog steeds in Brugge, vanaf de zestiende eeuw verschoof het zwaartepunt naar Antwerpen). Maar ook in Duitsland doken er vanaf 1470 loterijen op, en het waren de loterijen in Rome, Genua en Venetië die vanaf 1504 van het Italiaanse woord ‘lotto’ – net als ‘loterij’ afgeleid van het Nederlandse woord ‘lot’, het toeval – de internationaal herkenbare merknaam maakten. De loterij volgde zo de weg van de toenmalige handelsroutes, van de Nederlanden via Duitsland naar Noord-Italië. In de zestiende eeuw zien we ze dan overal in Europa opduiken.
Het motief van de organisator, doorgaans een stad maar soms ook een private organisatie, was uiteraard om winst te maken. Maar die werd gebruikt om collectieve noden te financieren: het versterken van de stadsmuren, het bouwen van een hospitaal of een kerk, of het betalen van schulden, zoals in het geval van die eerste trekking in 1441. Ook dat maatschappelijke aspect is nog steeds een wezenlijk kenmerk van een loterij. In 2020 heeft de Nationale Loterij van België voor 185.300.000 euro aan steun verleend, voor tal van projecten en verenigingen met een humanitair, sociaal, sportief, cultureel en wetenschappelijk doel.
Auteur: TOM NAEGELS